Jacht
J_Hunting 1
Details van een klassieke polychrome vaas die een hurkende jager animeert die een watervogel neerschiet met een lange blaaspijp. Bij het draaien van de vaas wordt de dood van de vogel overgebracht door zijn naar achteren geworpen kop en gesloten ogen; hij heeft een vis laten vallen die hij eerder in zijn bek had gehouden, opgeschept door een andere vogel die vlakbij stond (zie Maya Gods of Time, afb. 1.24). In feite beschrijven de drie vogels die op de vaas zijn afgebeeld, het ene schot, de dief en een ander die in de lucht boven de blaaspijp vliegt, een cirkelvormige beweging die rond het uiteinde van de lange blaaspijp draait, waarbij hun onzichtbare ronddraaien een geheugensteun vormt voor het cyclische verloop. tijd die geboorte, groei en dood mogelijk maakt. Bij het draaien van het vaartuig verandert bovendien elk van de drie vogels van positie naargelang hun actie (stervend, voorovergebogen om de gevallen vis op te pakken en tijdens de vlucht met zijn vleugels te slaan). De laatste uitgeademde lucht van de vogel wordt weergegeven door een zwarte scroll (herhaald uit de mond van de schutter). De twee afbeeldingen van de jager onthullen een kleine verandering in positie en kostuum om de beweging weer te geven die nodig is bij het blazen van de pellet, inclusief een 'tijd'-cluster met drie stippen die de zijkant van zijn borst markeert; terwijl de veren in zijn hoofdtooi zijn veranderd in een echte vogel die bovenop zijn hoed zit.
De jager vertegenwoordigt mogelijk God L als Venus, geïdentificeerd door zijn regalia (breedgerande hoed met vogel en zwarte lichaamsverf) en rol in het voortstuwen van de zon (AHAW ['zon / dag'] pellet) elke ochtend uit de zee (zie Maya Gods of Time, Hoofdstuk 5). Wichman en Nielson (2016: 292-293) noteerden onafhankelijk van elkaar ook de twee scènes die op deze vaas zijn afgebeeld die een opeenvolgend jachttafereel voorstellen, hoewel ze geloven dat de twee jachtfiguren twee verschillende individuen voorstellen.
Animatie geëxtraheerd en aangepast van Reents-Budet 1994: 247, fig. 6.14.